'Sensor definitie' veld
- 'Sensor Type'
- deze parameter bepaalt de sensor die aan de analoge ingang gekoppeld is. U kunt hier vijf verschillende sensor types selecteren.
- 'Temperatuur sens.': bij gebruik van deze parameter moet een TELETASK temperatuursensor (TDS12250 en TDS12251) aan de analoge ingang gekoppeld zijn.
- 'Vocht sens.': bij gebruik van deze parameter moet een TELETASK vochtsensor (TDS12260) aan de analoge ingang gekoppeld zijn.
- 'Licht sensor (schemer)': bij gebruik van deze parameter moet een TELETASK lichtsensor (TDS12270) aan de analoge ingang gekoppeld zijn. Tevens moet de lichtsensor hardwarematig op de 'schemer' mode ingesteld staan. Raadpleeg hiervoor de data sheet van de lichtsensor.
- 'Licht sensor (regel)': bij gebruik van deze parameter moet een TELETASK lichtsensor (TDS12270) aan de analoge ingang gekoppeld zijn. Tevens moet de lichtsensor hardwarematig op de 'regel' mode ingesteld staan. Raadpleeg hiervoor de data sheet van de lichtsensor.
- 'Licht sensor (zonlicht)': bij gebruik van deze parameter moet een TELETASK lichtsensor (TDS12270) aan de analoge ingang gekoppeld zijn. Tevens moet de lichtsensor hardwarematig op de 'zonlicht' mode ingesteld staan. Raadpleeg hiervoor de data sheet van de lichtsensor.
- 'DAIKIN, Airzone, Mitsubishi Electric sensor, ...': Deze sensors zijn enkel beschikbaar op de specifieke interface (zie hoofdstuk Airco Software licentie).
- 'Algemene lineaire sensor': Deze sensors zijn enkel beschikbaar op de TDS12310. Hiermee kan elk type lineaire sensor met een standaard analoog uitgangssignaal (0-10V, 4-20mA, ...) ingelezen worden. Deze sensor geeft een gemiddelde waarde (=plotse verandering is dus niet onmiddellijk merkbaar).
- 'Windsensor': Deze sensors zijn enkel beschikbaar op de TDS12310. Hiermee kan elk type lineaire sensor met een standaard analoog uitgangssignaal (0-10V, 4-20mA, ...) ingelezen worden. Deze sensor geeft stijgende veranderingen onmiddellijk door! (Bv. voor het meten van windstoten).
- 'Sensor Naam' of 'Sensorzone'
- Bij deze parameter geeft u een naam in voor de geselecteerde sensor. Let op: de naam die u hier ingeeft, is tevens de naam van de sensorzone die automatisch aan de sensor gekoppeld is. Vaak zal de naam die u hier ingeeft, overeenkomen met de ruimte waarin de sensor gelokaliseerd is. Voorbeeld: ‘badkamer’ tenzij de sensorzone meerdere ruimten omvat vb: benedenverdieping. Deze parameter kunt u enkel ingeven wanneer een 'Sensor Type' is gedefinieerd.
- 'Compensatie'
- Deze parameter bepaalt het verschil tussen de werkelijk gemeten waarde en de waarde waarmee uw TDS werkt. De 'compensatie' is instelbaar van -5°C tot 5°C in stappen van 0,5°C. Standaard staat de 'compensatie' ingesteld op
-2,0°C bij TDS12250 en 0°C bij TDS12251.
'Eigenschappen' veld
Wanneer u een 'Sensor Type' selecteert, dan verschijnen diverse parameters onder de titel 'Eigenschappen'. Volgende parameters worden ingegeven:
Bij selectie van een temperatuursensor
- 'Heat - Sturingsmethode'
- deze parameter bepaalt het type verwarmingssysteem dat u in het TDS integreert. Bij het selecteren van een bepaald systeem, verschijnen bijhorende parameters. U hebt de keuze uit volgende systemen:
- Standaard relais: Dit is een traditionele aan / uit regeling. Dit betekent dat de betreffende temperatuursensor het verwarmingssysteem zal controleren door middel van een uitgangsrelais van het TELETASK systeem. Wanneer de ruimte moet worden opgewarmd, zal het relais (contact) sluiten en wanneer de gewenste temperatuur is bereikt zal het relaiscontact worden geopend. Dit wordt gebruikt voor het aansturen van een klep, een circulatiepomp of een ventilator of iets dergelijks.
- 'Aan/Uit': selecteer het relais dat op het in de sensor functie gedefinieerd moment wordt geschakeld.
- Analoge sturing: voor gebruik bij o.a. een verwarmingsinstallatie die gebruik maakt van regelbare kleppen
- 'Aan/Uit': selecteer hier het relais dat op het in de sensor functie gedefinieerd moment wordt geschakeld. Dit relais is definieerbaar om met dezelfde analoge uitgang een gescheiden verwarmings- en koelsysteem te integreren.
- 'Analoge Uitgang (0.5°C=10%)': selecteer hier de dimmeruitgang die op het in de sensor functie gedefinieerd moment wordt gestuurd.
- 4 stappen (OF): voor gebruik bij o.a. luchtverwarmingssysteem
- 'Lage snelheid (bij -0.5°C)': selecteer het relais dat op het in de sensor functie gedefinieerd moment wordt geschakeld.
- 'Medium snelheid (bij -2.5°C)': selecteer het relais dat op het in de sensor functie gedefinieerd moment wordt geschakeld.
- 'Hoge snelheid (bij -5°C)': selecteer het relais dat op het in de sensor functie gedefinieerd moment wordt geschakeld.
- 4 stappen (EN): voor gebruik bij o.a. luchtverwarmingssysteem
- 'Lage snelheid (bij -0.5°C)': selecteer het relais dat op het in de sensor functie gedefinieerd moment wordt geschakeld.
- 'Medium snelheid (bij -2.5°C)': selecteer het relais dat op het in de sensor functie gedefinieerd moment wordt geschakeld.
- 'Hoge snelheid (bij -5°C)': selecteer het relais dat op het in de sensor functie gedefinieerd moment wordt geschakeld.
- Local Mood: enkel voor bijzondere toepassingen.
- 'Aan/Uit': selecteer de local mood die op het in de sensor functie gedefinieerd moment wordt geschakeld.
- Vlaggen: enkel voor bijzondere toepassingen.
- 'Aan/Uit': selecteer de vlag die op het in de sensor functie gedefinieerd moment wordt geschakeld.
- Fan coil unit: selecteerd dit type van bestuing om een fan coil unit (ventiloconvector) te gebruiken voor het verwarmings/koelingssysteem.
Meer informatie over de regeling van een verwarmingsinstallatie is te vinden in de ‘toepassingsvoorbeelden’ in de rubriek ‘Hoe een verwarming- en/of koelsysteem opzetten' in dit handboek en in het hoofdstuk over het 'extra menu'.
- 'Cool - Sturingsmethode'
- deze parameter bepaalt het type koelsysteem dat u in het TDS integreert. Bij het selecteren van een bepaald systeem, verschijnen bijhorende parameters. U hebt de keuze uit dezelfde systemen als bij de verwarmingsturing.
- Max verwarmingstemperatuur
- standaard is de maxium temperatuur voor de presets en handmatige overrides 30 graden. Maar dit kan worden verhoogd of verlaagd door de specifieke gewenste maximale temperatuur in te stellen. Het instelbereik is tussen 20 en 40 graden.
Minimum instelbare koeltemperatuur:
Voorbeeld van de Min / Max-instellingen van een AURUS-OLED kamertemperatuursensor
Voor hotel- en andere commerciële en publieke gebouwen is het belangrijk dat de instellingen voor kamertemperatuur beperkt zijn tot bepaald grenzen . Een hotelgast mag zijn kamertemperatuur in de zomer niet op 16 graden zetten of in de winter op 26°C.
Hoe u dergelijke limieten configureren? Allereerst u de limieten instellen voor elke afzonderlijke temperatuurzone, dus als u tien zones hebt, u tien instellingen doen voor zowel verwarmings- als koellimieten. Ga naar de betreffende temperatuursensor in PROSOFT - 'Presets'. Daar vindt u de minimale koeling en maximale verwarming setpoint die kan worden verkregen door de gebruiker. Bijvoorbeeld op zijn AURUS-OLED, AURUS-TFT, OPUS of smartphone iSGUI...
- 'Dag Temperatuur'
- deze parameter definieert de drempelwaarde van de sensor volgens de 'Dag' preset. Deze parameter is instelbaar van 5°C tot 30°C in stappen van 0.5°C. Standaard staat de 'Dag Temperatuur' ingesteld op 20°C.
De 'Dag Temperatuur' wordt door uw TDS gebruikt als drempelwaarde voor het 'Heat' systeem. De 'Dag Temperatuur' voor het 'Cool' systeem ligt een instelbaar aantal graden ('Delta Warm/Koel') hoger. Deze 'Dag Temperatuur' voor het 'Cool' systeem wordt lichtgrijs naast de ingestelde 'Dag' preset voor 'Heat' weergegeven.
De 'Delta Warm/Koel' is instelbaar in het 'Opties' menu, onder 'Sensor'.
- 'Standby Temperatuur'
- de 'Standby Temperatuur' wordt afgeleid van de 'Dag Temperatuur'. Daarom definieert de 'Standby' parameter het temperatuursverschil tussen de 'Dag Temperatuur' en de 'Standby Temperatuur'. De 'Standby' parameter is instelbaar van 0,5°C tot 5°C in stappen van 0.5°C. Standaard staat deze parameter op 2,5°C ingesteld.
- 'Nacht Temperatuur'
- deze parameter definieert de drempelwaarde van de sensor volgens de 'Nacht' preset. Deze parameter is instelbaar van 5°C tot 30°C in stappen van 0.5°C. Standaard staat de 'Nacht Temperatuur' ingesteld op 5°C.
Bij selectie van een vochtsensor:
- 'Vochtsensor'
- deze parameter definieert de functie die op het in de sensor functie gedefinieerd moment wordt geschakeld. Afhankelijk van de functie die geïntegreerd wordt, zullen meer of minder parameters ingesteld worden. Raadpleeg hiervoor de beschrijving van de specifieke functies. Deze functies worden geactiveerd, indien de gemeten waarde lager is dan de ingestelde waarde (bij té droge lucht)! Voor 'bevochtigen', dient deze hardwarematig omgedraaid te worden.
- 'Preset 1 (dag)'
- deze parameter definieert de 'dag' preset drempelwaarde. Deze parameter is instelbaar van 0% tot 100% in stappen van 1%. Standaard staat deze parameter ingesteld op 0%. Van zodra de effectieve waarde lager is dan de preset waarde, wordt de functie actief (Low Action).
- 'Preset 2 (nacht)'
- deze parameter definieert de 'nacht' drempelwaarde. Deze parameter is instelbaar van 0% tot 100% in stappen van 1%. Standaard staat deze parameter ingesteld op 0%. Van zodra de effectieve waarde lager is dan de preset waarde, wordt de functie actief (Low Action).
Bij selectie van een lichtsensor (schemer, regel en zonlicht):
- 'Licht'
- deze parameter definieert de functie die op het in de sensor functie gedefinieerd moment wordt geschakeld. Afhankelijk van de functie die geïntegreerd wordt, zullen meer of minder parameters ingesteld worden. Raadpleeg hiervoor de beschrijving van de specifieke functies.
- 'Preset 1 (=dag)'
- deze parameter definieert de 'dag' preset drempelwaarde. Deze parameter is instelbaar van 0 lux tot 944060 lux volgens een niet lineaire schaal. Standaard staat deze parameter ingesteld op 0 lux.
- 'Preset 2 (=nacht)'
- deze parameter definieert de 'nacht' drempelwaarde. Deze parameter is instelbaar van 0 lux tot 944060 lux volgens een niet lineaire schaal. Standaard staat deze parameter ingesteld op 0 lux.
Bij selectie van een niet-TELETASK temperatuursensor (DAIKIN, AIRZONE, Mitsubishi Electric):
- 'Eigenschappen'
- Hier wordt een koppeling gelegd tussen de TELETASK adressen en de adressen van het betreffende systeem. Zie de handleiding van de betreffende TELETASK interface/licentie voor meer informatie. Verder worden ook hier de 'Dag'/'Nacht'/'Standby' presets ingesteld, net zoals bij een TELETASK temperatuursensor.
Bij selectie van een algemene lineaire sensor/Windsensor:
- 'Eigenschappen'
- Hier kiest u het type signaal, de te gebruiken eenheid, de precisie, de minimum en maximum waarden afhankelijk van de eigenschappen van de sensor.;
- 'Laag actie'
- Hier kan, net zoals bij andere sensors, een functie gekoppeld worden, die wordt uitgevoerd wanneer de gemeten waarde te laag is.;
- 'Preset 1 (=dag)'
- deze parameter definieert de 'dag' preset drempelwaarde.
- 'Preset 2 (=nacht)'
- deze parameter definieert de 'nacht' drempelwaarde.
Praktisch
- Klik 'Bewerk' in de PROSOFT menu balk.
- Klik 'Ingangen en andere' aan.
- Selecteer de gewenste analoge input interface door erop te klikken. De geselecteerde 'I' interface kleurt blauw.
- Klik de toets 'Bewerk' aan. Het 'Definieer Interface Functie' venster verschijnt op het scherm.
- Selecteer de gewenste ingang op de foto van de geselecteerde analoge input interface.
- Selecteer de gewenste sensor en voer de verschillende parameters volgens uw specifieke project in.
- Klik 'OK' tot wanneer u opnieuw in het basisscherm van PROSOFT bent. De analoge ingang is gedefinieerd.